Check mijn ding

Er zijn heel veel boekjes met taaladviezen. De meeste schrijven elkaar na. Dat is niet zo gek, want eigenlijk willen we alle ruimte gunnen aan de boodschap. Een advies om het eens heel anders aan te pakken zou kunnen leiden tot te veel aandacht voor de verpakking. Zoals zo'n sinterklaassurprise: je blijft uitpakken, gaandeweg wat ongeduldig en slordig, waarna het setje oorbellen verdwenen blijkt in de berg papier.

Grappig. Wij - taalkundigen, taaltrainers, taaladviseurs, taalgebruikers - steken er heel veel tijd en energie in om onszelf en anderen zo vaardig te krijgen, dat de taal niet meer opvalt. Dat lezers door de verpakking heen kunnen kijken. Want de doorsnee lezer ergert zich wel aan een fout of een onhandige formulering, maar pikt er zelden een mooie zin uit. Als de verpakking transparant genoeg is, begrijpt hij wat je wil vertellen.

In die boekjes lees je dus hoe je kunt schrijven zonder op te vallen. Daar is onderzoek aan voorafgegaan. Geen taalkundig onderzoek: dat beschrijft wat is en geweest is. Taalkundigen schrijven niet voor. Taalboekjes wel: schrijf actief, laat werkwoorden werken, gebruik voorzetsels in plaats van voorzetselconstructies, spreek de lezer direct aan met 'u'. Ook hier gaat het niet om fout of goed: het gaat om: komt het over op de lezer.

Hoe kom je dat te weten? De overheid voert vóór publicatie leesonderzoeken uit. De boodschap moet naar veel mensen, dus dan neem je er een paar, vraagt ze de tekst te lezen en peilt de reacties. Dat doe je vaak. Uiteindelijk krijg je de conclusies die in de taaladviezen terug te vinden zijn.

Dan is de cirkel rond. Wie een boekje koopt, wil zo schrijven. Als een journalist die nieuws wil brengen: alle aandacht voor de boodschap. Als het boekje twijfel laat, raadpleegt de schrijver de taaladviesdienst. Daar zoeken ze het op in de andere boekjes. Wie zegt dat de taal snel verandert?

Tags: blog